Ontdek deze plek

De maalzolder

In een molen spreek je niet van verdiepingen, maar van zolders. Op het gelijkvloers vind je de maalzolder: dé plek bij uitstek waar de traditionele molenaar zijn gemalen goed bijhoudt. Omdat hier het meeste graan, meel en bloem wordt gestockeerd is de vloer van de maalzolder (en ook van alle andere zolders) gemaakt van natuurlijk isolerend hout. Graan- en meelzakken die je op een stenen vloer zou zetten, zouden veel te makkelijk vocht kunnen optrekken en gaan schimmelen en rotten. Dat is natuurlijk het laatste wat een molenaar wil! Met hetzelfde doel is tegen de staande binnenwand van de maalzolder tot op zekere hoogte een houten lambrizering aangebracht. Zo kan het metselwerk van de massieve molenromp geen vocht afgeven aan ertegen geplaatste graan- of meelzakken.

Op de maalzolder komen de meelgoten en gotebakken uit. Dat zijn de houten kokers langswaar het gemalen goed naar de zakken wordt geleid. Aangezien de molen van Hoeke 2 steenkoppels heeft, zie je hier dus ook 2 meelgoten en gotebakken. 

Het touw in het midden van de ruimte is de leireep. Tijdens het draaien worden daarmee zakken omhooggehaald of 'opgeleid'. Op zijn uiteinde heeft de leireep een stukje ketting met een kwelle. Dat is een 8-vormig geplooid ijzerdeel waarmee je de zakken makkelijk kunt aanstroppen en weer losmaken. Tegen de muur hangt nog een ander touw: de klauwreep. Dit touw dient om bij windstilte toch nog met de hand zakken graan naar de zolder erboven te kunnen ‘opl

De steenzolder

De steenzolder, vlak boven de maalzolder, herbergt de maalstenen. In de Molen van Hoeke liggen 2 steenkoppels: één voor ‘malinge’ (meel voor diervoeder) en een voor broodmeel. We spreken over steenkoppels omdat er altijd twee op elkaar wrijvende stenen nodig zijn om te kunnen malen: een stabiele, stilliggende onderste maalsteen (de ligger) en een draaiende maalsteen van dezelfde grootte erbovenop (de loper). Rond elk steenkoppel zie je een omvattende houten steenkist, graanbak en allerlei toebehoren. 
Op de steenzolder vind je ook een ‘galge’. Dat is een soort primitieve maar prima werkende steenkraan. De molenaar kan er de lopers mee optillen en omkeren wanneer de maalstenen moeten worden gescherpt. 'Scherpen’ is het iets verdiepen van te vlak geworden kerven op het maaloppervlak van de stenen. Door de vele kilo’s maalgoed die doorheen de maalstenen passeren, moet deze job van tijd tot tijd opnieuw gebeuren. De molenaar gebruikt daarvoor zogenaamde ‘scherphamers’, handhamers met een bijzonder scherpe en harde snijkant dwars op de steelrichting. Zittend op de knieën (!), moet de molenaar dan een hele dag scherpen vooraleer hij een loper of een ligger weer klaar heeft.

De aandrijving van de stenen gebeurt vanuit de centraal draaiende staande houten as. Ter hoogte van de steenzolder zit omheen die staande as een groot houten, horizontaal draaiend ‘sterrewiel’ (spoorwiel), dat op zijn beurt het kleinere wiel op het klauwijzer aandrijft. Het klauwijzer staat loodrecht op het midden van het steenkoppel drijft de loper aan. 

De leizolder

De leizolder is tamelijk leeg. Buiten het feit dat de molenaar deze zolder bij uitstek gebruikt om er gereedschap en niet direct noodzakelijke voorwerpen bij te houden, is dit de zolder met enkel de ‘leias’. Dat is de as met leireep, waarmee de molenaar via windkracht de zakken graan naar omhoog brengt (meestal tot op de steenzolder). 

De leias kan door de molenaar met een dun stuurtouw naar keuze vanop maal-,  steen-, alsook vanop de leizolder zelf, in werking worden gebracht. De leias wordt dan door een hefboomwerking met een tuimelaar (balkje) en stuurtouw in het overeenkomstige wiel op de altijd draaiende staande as ingeschakeld. Zo windt de leias de leireep rondom zichzelf op en tilt de zak naar omhoog. Net als in de steenzoldervloer is ook in de leizoldervloer rondom de leias een dubbel valluik aangebracht. Op die manier kunnen zakken graan ook tot hier worden opgeleid en gestapeld.

De kap

Op de kapzolder treffen we de eigenlijke aandrijving van de molen aan. De kap bestaat uit de molenas en uit zwaar en sterk balkwerk. Ze vormt een eenheid die bovenop de bovenrand (‘muurplaat’ of ‘kruivloer’) van de molenromp rust op een ring van conische gietijzeren (vroeger olmenhouten) rollen. Deze ring noemt de molenaar de paternosterring. Daaromheen staat nog eens een heel sterke, omvattende houten staande ring die ervoor zorgt dat de kap haar middelpunt steeds behoudt, ongeacht uit welke windrichting de molen draait. Dit is nodig omdat de houten ‘kammen’ (tanden) van het aandrijvende ‘vangwiel’ op de molenas altijd goed en precies moet ingrijpen in de kammen van het kroonwiel boven op de staande as. Die wordt door het vangwiel aangedreven via een nagenoeg haakse overbrenging: het verticale vangwiel drijft het horizontale kroonwiel aan.

Omheen het vangwiel merk je een stalen plaat die rond het hele oppervlak aanligt. De plaat kan aangetrokken worden door een hefboomsysteem (‘de vang’) die de molenaar via de ‘vangreep’ vanop de molenwal beneden kan bedienen. Dit is het middel waarmee de molenaar de molen kan stilleggen, al moet dat altijd volgens vaste regels gebeuren!

Verder in de kap zien we het boveneind van de staart en van het balkwerk. Deze onderdelen laten toe om de molen vanop de molenwal op de wind te zetten. Bovenop de kap staat een windwijzer. Dat helpt de molenaar om te zien of de molen goed op de wind blijft staan tijdens het werk. De wind is nu eenmaal veranderlijk: niet alleen wat betreft kracht, maar ook wat betreft de richting.

Exterieur

De Molen van Hoeke is een Vlaamse stenen grondzeiler: een windmolen die vanop de grond kan worden bediend. De molenromp is opgetrokken uit baksteen. Om het bouwwerk extra sterk en praktisch bruikbaar te maken, worden molenrompen meestal niet cilindrisch, maar wel conisch gemetseld. Met een gelijkvloerse binnendiameter van ongeveer 5 meter en een kap van ongeveer 4 meter diameter is de Molen van Hoeke een relatief weinig conische molen. De oorzaak voor de nogal ‘rechte’ molenromp in Hoeke zijn de vrij dicht bij elkaar gelokaliseerde teerlingen (gemetstelde vierkante blokken) waarop de voorgaande houten staakmolen van vóór 1840 stond. De huidige stenen molen staat namelijk op diezelfde vier teerlingen gefundeerd.

Op de molenwal - dat is de aarden, met gras begroeide lage berg waarop de molen staat - leiden paadjes naar de 2 toegangsdeuren van de molen. De twee brede deuren zijn perfect tegenover elkaar gesitueerd. Zo kan de molenaar altijd veilig werken wanneer de wieken in beweging zijn. Naargelang de windrichting van waaruit de molen draait, kiest de molenaar om enkel één deur en toegang open te stellen. Hij zal de deur en toegang die zich situeert in de gevarenzone van het draaiende molengevlucht altijd gesloten laten.